Ser of estar

Het verschil tussen ser en estar? Wij leggen je in deze Spaanse les exact uit wanneer je gebruik maakt van ser en estar. Daarnaast vertellen we je ook hoe je het werkwoord ser en estar moet vervoegen en hebben we enkele ser of estar oefeningen. Zo kun je direct testen of je het begrijpt.

Wat is het verschil tussen ser en estar?

Ser en estar betekenen allebei “zijn” in het Spaans. Maar wat is dan het verschil? Ondanks dat ze allebei “zijn” betekenen is er wel degelijk een verschil. 

Kortgezegd gebruik je het werkwoord ser wanneer iets permanent is. Estar daarentegen gebruik je wanneer iets tijdelijk is. 

 

Wanneer gebruik je ser?

Je gebruikt ser wanneer je praat over je nationaliteit, ras, geslacht, beroep of je afkomst

Enkele voorbeelden van wanneer je ser gebruikt;
Soy español = Ik ben Spaans
Él es alto = Hij is lang

Maar dat is niet de enige situatie waarin je ser gebruikt. Je gebruikt ser namelijk niet alleen met betrekking op jezelf. Je gebruikt ser ook in de volgende situaties;

  • Je gebruikt ser bij het uitdrukken van tijd. Bijvoorbeeld datums, dagen en gebeurtenissen.
  • Je gebruikt ser om uit te drukken waarvan een product of voorwerp gemaakt is. Bijvoorbeeld rubber, katoen en hout.
  • Je gebruikt ser om eigendom aan te geven. Je geeft hiermee dus aan wat van wie is. 

Wanneer gebruik je estar?

Je gebruikt estar wanneer je de tijdelijke toestand van iets of iemand wilt aangeven of wanneer het gaat om de locatie van iets of iemand. 

Enkele voorbeelden van wanneer je estar gebruikt;
Mi amigo está en la playa = Mijn vriend is op het strand
Estoy cansado = Ik ben moe
Ella está enferma = Zij is moe

De andere momenten waarop je estar moet gebruiken? Dit zijn ze;

  • Je gebruikt estar bij het uitdrukken van een gevoel, stemming of emotie.
  • Ben je single, heb je een relatie of ben je getrouwd? Hiervoor gebruik je ook estar. Je gebruikt estar dus om je burgerlijke staat uit te drukken.
  • Je gebruikt estar om het uiterlijk van iemand te omschrijven. Let hierbij wel op! Het gaat om een tijdelijke situatie. 

Ser en estar vervoegen

Ser en estar zijn twee zijn misschien wel de twee belangrijkste werkwoorden in het Spaans. In veel gevallen krijgen ze beide een onregelmatige uitgang. Hieronder geven we je alle vervoegingen van ser en estar voor alle Spaanse tijden; 

Ser in de presente

Ser in de presente

  • Yo soy = Ik ben 
  • Tú eres = Jij bent
  • Él / ella / usted es = Hij / zij / u is
  • Nosotros somos = Wij zijn
  • Vosotros sois = Jullie zijn
  • Ellos / ellas / ustedes son = Zij zijn

Estar in de presente

Estar in de presente

  • Yo estoy = Ik ben
  • Tú estás = Jij bent
  • Él / ella / usted está = Hij / zij / u is
  • Nosotros estamos = Wij zijn
  • Vosotros estáis = Jullie zijn
  • Ellos /ellas / ustedes están = Zij zijn

Ser in de preterito perfecto

  • Yo he sido = Ik ben geweest
  • Tú has sido = Jij bent geweest
  • Él / ella / usted ha sido = Hij / zij / u is geweest
  • Nosotros hemos sido = Wij zijn geweest
  • Vosotros habéis sido = Jullie zijn geweest
  • Ellos / ellas / ustedes han sido = Zij zijn geweest

Estar in de preterito perfecto

  • Yo he estado = Ik ben geweest
  • Tú has estado = Jij bent geweest
  • Él / ella / usted ha estado = Hij / zij / u is geweest
  • Nosotros hemos estado = Wij zijn geweest
  • Vosotros habéis estado = Jullie zijn geweest
  • Ellos /ellas / ustedes han estado = Zij zijn geweest

Ser in de preterito imperfecto

  • Yo era = Ik was
  • Tú eras = Jij was
  • Él / ella / usted era = Hij / zij / u was
  • Nosotros éramos = Wij waren
  • Vosotros erais = Jullie waren
  • Ellos / ellas / ustedes eran = Zij waren

Estar in de preterito imperfecto

  • Yo estaba = Ik was
  • Tú estabas = Jij was
  • Él / ella / usted estaba -= Hij / zij / u was
  • Nosotros estábamos = Wij waren
  • Vosotros estabais = Jullie waren
  • Ellos /ellas / ustedes estaban = Zij waren

Ser in de preterito indefinido

  • Yo fui = Ik was
  • Tú fuiste = Jij was
  • Él / ella / usted fue = Hij / zij / u was
  • Nosotros fuimos = Wij waren
  • Vosotros fuisteis = Jullie waren
  • Ellos / ellas / ustedes fueron = Zij waren

Estar in de preterito indefinido

  • Yo estuve = Ik was
  • Tú estuviste = Jij was
  • Él / ella / usted estuvo -= Hij / zij / u was
  • Nosotros estuvimos = Wij waren
  • Vosotros estuvisteis = Jullie waren
  • Ellos /ellas / ustedes estuvieron = Zij waren

Ser in de futuro

  • Yo seré = Ik zal zijn
  • Tú serás = Jij zal zijn
  • Él / ella / usted será = Hij / zij / u zal zijn
  • Nosotros seremos = Wij zullen zijn
  • Vosotros seréis = Jullie zullen zijn
  • Ellos / ellas / ustedes serán = Zij zullen zijn

Estar in de futuro

  • Yo estaré = Ik zal zijn
  • Tú estarás= Jij zal zijn
  • Él / ella / usted estará -= Hij / zij / u zal zijn
  • Nosotros estaremos = Wij zullen zijn
  • Vosotros estaréis = Jullie zullen zijn
  • Ellos /ellas / ustedes estarán = Zij zullen zijn

Ser in de condicional

  • Yo sería = Ik zou zijn
  • Tú serías = Jij zou zijn
  • Él / ella / usted sería = Hij / zij / u zou zijn
  • Nosotros seríamos = Wij zouden zijn
  • Vosotros seríais = Jullie zouden zijn
  • Ellos / ellas / ustedes serían = Zij zouden zijn

Estar in de condicional

  • Yo estaría = Ik zou zijn
  • Tú estarías = Jij zou zijn
  • Él / ella / usted estaría -= Hij / zij / u zou zijn
  • Nosotros estaríamos = Wij zouden zijn
  • Vosotros estaríais = Jullie zouden zijn
  • Ellos /ellas / ustedes estarían = Zij zouden zijn

Ser in de imperativo

  • Tú sé
  • Usted sea
  • Nosotros seamos
  • Vosotros sed
  • Ustedes sean

Estar in de imperativo

  • Yo está
  • Tú esté
  • Nosotros estemos
  • Vosotros estad
  • Ustedes estén

De gerundio van ser

  • Siendo

De gerundio van estar

  • Estando

Signaalwoorden voor ser en estar

Voor ser en estar zijn de signaalwoorden wat lastiger. Hiervoor zijn namelijk niet echt signaalwoorden, maar moet je meer de situatie aanvoelen.

Ser gebruik je in combinatie met een eigenschap en estar in combinatie met een toestand. Is iets langdurig of voor altijd? Dan gebruik je ser. Is iets tijdelijk of voor korte tijd dan gebruik je estar.

Wil jij graag meer Spaans leren?

Is het verschil tussen ser en estar voor jou nu helemaal duidelijk? Misschien wil je dan wel meer leren. Ga aan de slag met andere lastige Spaans grammatica en focus je op de verschillen tussen haber en tener of por en para

Ser betekent in het Spaans zijn. Deze vorm van "zijn" gebruik je wanneer iets permanent is. Zo gebruik je ser voor je nationaliteit, ras, geslacht, beroep of afkomst.

Het vervoegen van ser is niet makkelijk. Ser is namelijk een onregelmatig werkwoord. Doordat je ser ontzettend veel moet gebruiken is het slim om de uitgangen uit je hoofd te leren. Deze zijn als volgt;

  • Yo soy, Tú eres, Él/Ella es, Nosotros somos, Vosotros sois en Ellos/Ellas son

In het Nederlands betekent ser "zijn". In het Nederlands kennen we maar een werkwoord voor zijn. In Spanje zijn er twee werkwoorden voor zijn. Namelijk ser en estar.

Estar betekent in het Nederlands zijn. In het Spaans heb je twee werkwoorden voor "zijn". Estar gebruik je wanneer het om een tijdelijke toestand gaat of wanneer je een locatie wilt aangeven.

Je gebruikt estar wanneer het gaat om een tijdelijke toestand of wanneer je een locatie wilt aangeven. Het is belangrijk dat het gaat om een tijdelijke situatie. Tevens gebruik je estar om je gevoel, stemming, emotie en je burgerlijke staat uit te drukken. Ook voor het uiterlijk omschrijven van iemand gebruik je estar.

In het Nederlands betekent estar "zijn". In het Spaans zijn er twee werkwoorden voor "zijn. Estar gebruik je wanneer het gaat om een tijdelijke iets. Bijvoorbeeld ik ben moe of ik ben ziek. 

Zowel ser als estar betekenen in het Nederlands zijn. Echter is ser voor wanneer iets permanent is en estar voor wanneer iets tijdelijk is.

Daarnaast gebruik je ser ook nog om de tijd de beschrijven, het materiaal van een voorwerp en om eigendom aan te geven.

Estar gebruik je voor het beschrijven van je gevoel, burgerlijke staat of het uiterlijk van iemand.

Beide werkwoorden hebben "zijn" als betekenis.

Ser gebruik je wanneer iets permanent is. Bijvoorbeeld je nationaliteit, ras, geslacht, beroep of je afkomst. Tevens gebruik je ser ook om de tijd of het materiaal van een product te beschrijven. Ook om eigendom aan te geven gebruik je ser.

Estar gebruik je voor een tijdelijke toestand (estoy cansado = ik ben moe) of om een locatie te beschrijven. daarnaast kan je estar ook gebruiken om je gevoel, stemming, emotie en burgerlijke staat te omschrijven. Ook het uiterlijk van iemand beschrijf je met estar. 

Allebei deze uitdrukkingen beteken ik ben. Echter is soy van het werkwoord ser en estoy van het werkwoord estar. Yo soy heeft dus een permanente betekenis en yo estoy gebruik je voor iets tijdelijks. Bijvoorbeeld;

  • Yo soy Holandés = Ik ben Nederlands
  • Yo estoy cansado = Ik ben moe

Nederlands ben je altijd. Maar moe ben je alleen op dit moment.

Soy betekent in het Spaans "ik ben". Soy komt van het werkwoord "ser" en gebruik je om iets beschrijven wat permanent is. Bijvoorbeeld;

  • Soy Holandés = Ik ben Nederlands